Dit is het 3e en laatste deel van Drenkeleingen en matrozen in Durgerdam
1795 1e jaar der Replubliek of den Vrijheid.
2 januari: een vluchteling of emigrant alhier door zijn mede vluchtelingen over ijs van Naarden dood
aan land gebragt zoo men zegt ziek zijnde, dood gevonden, en door den geregten beslooten om
daar mede te handelen als een drenkeling, en door de harde vorst dat men niet in kerkhoff
kan komen in ’t grafsteen n0 104 begraaven 2 diep in presentie van schout en scheepenen en mij
C. Baam doodgraaver ( in kantlijn “belijens resolutie van Burgemeesters en Vroedschap genoomen
20 januari 1776”
26 maart: een manspersoon gevonden en opgebragt te Durgerdam door Gerrit Klooster van Vollendam,
aanhebbende een groene rok + overjas, daaronder een blauwe lakens rok, zwart kamizool, een roodbaij
baaijtje daarover een halv hembd, een wit hembd daar dit merk op de borst stond I H S 6
een Swart fluweelwe broek, zwarte kouse en witte wolle onderkousen, schoene aan de voeten waar op
de eene een zilveren gersp was als mede 2 zilveren broekgespen en een zilveren horlogie in ’t zak en
een zilveren gesp agter in de band van de broek en leere handschoenen aan.
aan geld: 5 drie guldens fl15:-:-
12 enkele dio fl12:-:-
7 schellinge` fl 2:2:-
nog 12 duiten fl -:1:8
fl29:3:8
ook nog een pruijse rijndaalder
1796 geen
1797
08 maart: een matroos van het schip de Hoffnung leggende op Pampus capitein Nils Lorenzeb Durbij
1798
02 juni: een verdronken manspersoon op gebragt aan hebbende een blauwe rok met gladde knoopen, gris
catoen vesje met een Swart sasinette broek daar in een zilveren zakhorlogie ’t werk daarvan omgezet
met een zilveren calot, een kopere tabaksdoos en een verlakte dito in de schort een paar handschoen
een witte zakdoek om de hals, een witte, een met streepjes en een met een paarse rand doek en een
wrong en een wit baaijtje met beene knoopen. Twee zilvere ovaale kniegespen met staande beugels
aan geld bij zich fl-:6:2, ’t hembd gemerkt W B . Willem Brandt in de kerk begraven zie
Broeder ’t graveboek no 61.
07 oktober: een verdronken manspersoon aan gebragt door Jacob Jansz Jong, aanhebbende een blauw baaitje
een roode dito, nog een onder baaitje een lange carsaien broek, een rood bonte zijde doek om de hals,
kouse en schoenen aan de beenen, nog een zakdoek aan geld stukke, een franse kroon, een spaanse
mat, een gulde, twee sesshalve? Een dubbeltje en een stuijver mog een sleutel bij hem bevonden
geen merk in ’t hembd gevonden
1799
17 april: een drenkeling aan gebragt door Hendrik Jelles Klein, aanhebbende een wit linnen baaitje en een
bruin dito onder, in desselfs zak een lange en een neete kam, vlagdoek om het lijf wwn lange duffelse
broek en een bommezije dito, witte maaijers kousen aan de beenen schoene met strikken annex een
ijsschamel, ’t hembd gemerkt W I 7 aan geld bij zich bevonden fl5_5_10, alle kosten betaald te hebben
’t opgraven aan mij betaald fl2:-:- C Braam doodgr. In de kantlijn staat: NB. Deeze voorschrevene
persoon was een Joode genaamt Salomon Polak en is op de 22 april 1799 weder opgegraven om
vervoerd na Zeeburg om daar als een Joode begraven te worden na alvoorens hier.
1800
09 april: Bauke Jans de vrouw van een schipper welke alhier in de haven liggende|
18 mei: een knegt van de veerschipper C Riekels genaamt Arie den Bogaard
27 mei: Arie Spiegelenberg een matroos van het schip Batho
05 juni: een drenkeling aangebragt door Jan Pieters Hounings van Huizen, zijnde een manspersoon
aanhebbende een gedrukt Sarsie Baaijtje een zwart trijpte broek daarin een zakboekje
en kopere tabaksdoos waarin was een klein kopere patertje, en witte Maijers kouse aan de beene met
schoenen aan de voeten doch zonder gespen en verder geen goud og zilverer aan en bij zich, nog een
roodbonte doek om de hals en een blauw bone doek in de zak ’t hembd was zonder merk.
12 juli: een drenkeling aangebragt door Albert Gerr Jong zijnde een manspersoon aanhebbende een geelstreepte
Nantjes vestje en dito lange bovenbroek en een witte linnen streept onderbroek witte zijde kouse en
witte gaarn onder kouse waar op ’t merk stond B R 4 en een witte halsdoek even gemerkt als de kousen
en schoenen met strikjes aan de beene bij zig een blauwe Briere jas en een schelling aan geld benevens
een klein kuipmetje
14 juli: G, Kuhne een matroos van het schip de Batho liggende op ’t IJ bij Durgerdam
22 september: een kindje van ’t schip de Batho liggende in ’t IJ.
1801
12 juni: Een matroos genaamt Jochum Ernst Klein van ’t schip genaamt Oberen Capt. H.G. Rpoelofs van Hettijn,
van deselve een doodceel afgegeven.
04 juli: Een knegt van een schipper genaamt Hendrik Barentszliggende alhier in de haven voornoemd persoon
is uijt de Tors van de mast gevallen op de plegt en was direct zonder leeven
04 juli: een Quartmr. Van het schip de Batlo genaamt Jacob Schulings
10 juli: een drenkeling begraven aanhebbende een linnen rompje en dito lange broek en een bont hembdje
deselve was zonder kouse en schoene aan de beene, man gegist dat hij was van de Batlo ’t schip.
29 december: een kannonnier genaamt Johannis Dirks
1802
11 september: door {ieter Teerhuijs van Marken een drenkeling zijnde een manspersoon aangebragt,
aanhebbende een bont gestreept vestje, een blauwe lakense broek, een bont hembd en een geruijte
doek om de hals en schoenen met veeters, geen geld bij zig
1803
30 mei: een drenkeling aangebragt door Cornelis Pietersz van Marken zijnde een manspersoon aanhebbende:
een bluwe carsaije rok met witte voering, roode kraag en opslage en blanke knoopen, een wit
kamisool met blanke knoopen, een wit buisje met beene knoopen, een gestreept blauwe lange broek
een wit karsaije broek met blanke knoopen een linnen hembd gemerkt B no 197
aan de beenen, een paar swarte slopkouse met blanke knoopen, een paar witter maaaijers kpuwsen en een
paar schoenen met veeters. Om de hals, een witte doek, een swarte stropdoek, een witte dito doek
om de regterhand een swarte doek, aan de linkerhand een ring met een steentje. In zijn zakken, een
blauwbonte zakdoek, twee swarte lappen, een mes met een scheede, een ovaale swarte tabaksdoos
waarin een Swart pijp uithaaldertje, een papier waarin eenig brood was.
05 oktober: een kindje van den bombardier Klaas Engelbertse alhier in cantonnement
24 oktober: een drenkeling zijnde een manspersoon aan gebragt door R. Patterkamp. Aanhebbende, een blauw
baaijtje en een dito bombazij met roode voering onder baaijtje, een rood bonte doek om de hals. Een
lange witte linnen bovenbroek, en een baijen onderbroek, getaande kousen en schoenen zonder
gespen, kleine doorlugtige goeden knoopen in ’t hembd aan geld bij zich fl2:2:4 ’t hembd gemerkt…
02 november: een drenleing aan gebragt zijnde een manspersoon, aanhebbende een wit linnen baaijtje met
swarte knoopen een streept onder baaijtje een wit linnen bovenbroek en een dito onderbroek,
witte IJslandse kouse en schoenen met viere zilveren gespen, in’t hembd bij zich een kopere
tabaksdoos met een beene uithaalder
1804: 1805: 1806: 1807: 1808: 1809: 1810: geen drenkelingen gemeld
1811:
26 april: Een drenkeling in gebragt door Cornelis van Dregt. Zijnde deselve een manspersoon gekleed als een
gendarme aanhebbende een blauwe rok met 32 legroen gendarme knopen met witte nestels een blauwe
pantelon een rood vestje met ronde kopere knoopen een grauwe linnen onderbroek laarse aan de
voeten met spooren het hembd zonder merk in de zak een zakboekje en een beursje waarin wat geld,|
was een somma van 10 gulden en agt stuijvers vier penningen, dezelve zij gevisiteerd en ontkleed in
presentie van de maire, een chirurgijn en twee gendarmen een daarna begraven en hier van berigt
gegeven aan de Vrederegter in Monnikendam.
26 april:Een drenkeling aangebragt door Jacob Buijsman van Broekerhaven zijnde dezelve een manspersoon met
een lakens grauw buisje, een zijde vest met zwarte en groene strepen, een blauw gestreepte lange broek
daaronder een zwart kasunaire broek een fluwele borstrok en onderbroek, een hembd zonder merk,
Frans grijze kouse met strepen, daaronder witte wolle onderkousen, schoenen met strikjes, twee rode
zijde doeken om de hals, een rode vlaggedoek om het bloote lijf, aan geld bij zich hebbende een som
van: (niets ingevuld) Volgens nadere opgave van Jenke Sijtjes wonende te Harlingen in het
departement Vriesland bleek te zijn het lijk van Gijsbertus Aaiensz gewoond hebbende te Harlingen en
geweest te zijn de echte man van voornoemde Jenke Sijtses
15 september: Een drenkeling door Hendrik Jellesz Klijn bij de vuurtoren vindende drijven en alhier aangebragt
zijnde een manspersoon aanhebbende een kortte groene rok met hooge blanke knoopen, en geele
omslagen,op de armen twee zilveren streepen in een driehoek staande. Een wit vestje, een geele
wolle pantaleon, daaronder een gele nankings pantaleon (Naam van een stof, genoemd naar
de stad Nanking in China) een wit linnen hemd zonder merk, om de hals een oude zwarte
zijde doek, een roode gestipte doek met een rand, aan de beene laarsen met spooren,
in de zakken een roode bonte zakdoek en aan geld
twee seshalve fl -:11:-
twee stuivers fl -: 2:-
vier duiten fl -:-:8
in een paars zijde beursje
drie drie guldens fl 9:-:-
twee guldens fl 2:-:-
acht seshalve fl 2: 4:-
twee dubbeltjes fl -: 4:-
een stuiver fl -: 1:-
vijf duiten fl -: -:10
fl 16:15:2
een brabantsche schelling
twee blanke hooge knoope
dezelve is gevisiteerd ten overstaan van de maire en adjunct en
vervolgens begraven
Op den 2e novenber 1815 is ?? ??? voor Durgerdam vinde drijven en door Jan Jansz Posch te
Durgerdam op gebragt een drenkeling zijnde een manspersoon aanhebbende.
een grijse jas, een bloemd vestje, een gezondheid, een wit borstrok, een wit hemd
gemerkt W H 6, een zwart casimies broek met zilveren kuitgespen met stalen beugels
een witte doek om de hals, een paar zwarte kousen, een paar witte dito, schoenen met
strikjes of koordje, hebbende bij zich, een zilveren zakhorlogie aan een zilveren ketting
een dito ceichet? gemerkt W H, twee onl?sje sluetels, een tabaksdoos ovaal, een
potlood een pijpedopje, twee sleuteltjes
Op den 12 april 1825 is door wonende op het eiland Marken vonden drijvende en te Durgerdam
aangebragt het lijk van een drenkeling zijnde een manspersoon aanhebbende
een bruin ker?ai baaitje, een wit linnen onderbaaitje met zilveren knoopen, een wit
linnen hemd ongemerkt, een witte linnen gele? Bovenbroek, een wit linnen onderbroek
een paar witte wolle kousen, een paar schoenen met halve zololen en veters, om de
hals een blauwe doek, hebbende bij zich een oud mes, een verlakte tabaksdoos
zes duiten, in het rechteroor een zilveren ringetje.
Zijnde volgens opgave op de 13 maart 1825 des avonds om zeven uuren aan mij
ondergetekende gedaan gebleken het lij te zijn van Abel Jans Boekweit oud veertien
jaren zoon van wijlen Jan Boekweit en van Jantje woonende in de Lemmer (of Limmer)
welke op den 13 maart 1825 ’s avonds om zes uuren op hier Pampus evenn beoosten de
vuurtoren is overboord gevallen en verdronken
Aldus het begraafboek ven de Nederlands Hervormde Kerk te Durgerdam
Geen opmerkingen:
Een reactie posten